Een zomer in mijn jeugd was een zwemabonnement en kermisgeld en als je dat had kon je zomer niet kapot. Ik ben nog nooit zo rijk geweest als op die momenten dat ik mijn kermisgeld in mijn handen kreeg. Ik kon dat tien keer op een dag gaan tellen, breed uit op mijn bed leggen en een dieptestudie doen hoe ik het geld ging besteden. Sowieso een hele grote lekbol, ons moeder mee in de Hoogaatie proberen te krijgen, in de ‘Meez’nallen’ met z’n allen, dat was zo’n Octopusding, en de rups. Suikerspinnen kocht ik nooit omdat iedereen er dan een flos van aftrok en dan hield ik zelf een kaal stokje over. Maar het was onmogelijk kiezen uit snoepkramen, oliebollententen, hamburgerstands, viskramen, frietkotten, ijscokarren én dan ook nog al die attracties. Paradijs op aarde.
We wilden het maximale er uit halen dus gingen we eerst alle attracties bekijken, vervolgens samen overleggen en besluiten. Daar gingen we dan, op weg naar de eerste attractie. De spanning begon zich op te bouwen, kaartje kopen, in de rij wachten, rennen naar je karretje, je deurtje dichtklikken, kermisjongen die kwam het slot nog een keer checken en daar ging je dan, gelukkiger kon je niet worden. Je gilde het uit, slappe lach van de zenuwen en je raakte er niet over uitgepraat als je er uit kwam. Eten en snoepen deden we achteraf, anders was dat zonde als je alles uitspauwde of erger nog in een attractie.
Die hele kermisweek voelde je een zinderende spanning, je moest daar zijn, het lag daar in het centrum te gloeien. We gingen elke dag, ook als de kermis nog niet open was, dat maakte niet uit want elk dagdeel had zijn eigen magie. Je kwam daar iedereen tegen, de kermis was van óns, we vierden de zomer.